Zuversicht - Wat ons draagt
Waarom we Zuversicht nodig hebben - en misschien nog moeten leren
We spreken vaak over
vertrouwen. In elkaar, in systemen, in processen, in onszelf. Alsof vertrouwen iets is wat je kunt geven of ontvangen, een soort mentale handdruk, een contract. Maar hoe vaak hebben we het werkelijk over
de grondtoon van vertrouwen, die niet zozeer gericht is op een ander, maar op het leven zelf? Precies daar opent het Duitse woord
Zuversicht een ruimte die wij in het Nederlands nauwelijks kennen. Een ruimte waarin vertrouwen niet afhangt van garanties, maar een innerlijke, moedige houding is tegenover het onbekende.
Misschien is het juist deze vorm van vertrouwen die onze tijd het hardst nodig heeft.
Zuversicht — wat is dat eigenlijk? Het laat zich niet eenvoudig vertalen. Het is geen doorsnee hoop, geen vrijblijvende verwachting. Ook geen optimisme dat alles wel goed zal komen. Zuversicht is een positieve, zekere gerichtheid op de toekomst. Niet omdat je weet dat het precies zo zal lopen als je wilt, maar omdat je vertrouwt dat je zult kunnen omgaan met wat er komt. De Duitse schrijfster Gabriele von Arnim vat het prachtig samen:
„Es ist kein Optimismus. Es ist ein getröstetes Wissen, dass etwas sich fügen wird.“
(Het is geen optimisme. Het is een getroost weten dat iets zich zal voegen.)
Zuversicht is daarmee vertrouwen in een proces dat groter is dan jijzelf, zonder dat je precies kunt benoemen waarop je vertrouwt. Het heeft een kwaliteit van overgave én van innerlijke stevigheid.
In het Nederlands denken we bij vertrouwen vooral relationeel: ik vertrouw jou zolang je je betrouwbaar toont; ik vertrouw het systeem zolang het voorspelbaar werkt; ik vertrouw op mezelf zolang ik bewijs blijf leveren dat ik het kan. Zodra dat onder druk staat, brokkelt vertrouwen vaak af. Zuversicht verschuift de focus: het is geen contract, maar een innerlijke bron. Het is vertrouwen dat niet per se op iemand anders is geprojecteerd, maar dat zegt: hoe de toekomst zich ook ontvouwt, ik zal er zijn — en ik zal het kunnen dragen.
Dat we dit woord missen, is niet alleen een taalkundig detail. Taal geeft vorm aan denken, en denken aan voelen en handelen. Door het ontbreken van een woord als Zuversicht kunnen we moeilijker over dit specifieke soort vertrouwen spreken, laat staan het cultiveren. We zien dat in onze neiging om controle te willen houden. Om risico’s uit te sluiten. Om garanties te eisen voordat we ons openstellen. Maar het leven laat zich niet controleren. Daarin zijn we kwetsbaar en afhankelijk. En juist daarin ligt de uitnodiging tot een vertrouwen dat groter is dan een contract of een rationele afweging.
De dichter Rainer Maria Rilke — een meester in het verkennen van het menselijke staan-in-het-ongewisse — schrijft in zijn Briefe an einen jungen Dichter over hoe wij het onzekere tegemoet zouden moeten treden:
„Ich möchte Sie bitten, Geduld zu haben gegen alles Ungelöste in Ihrem Herzen und zu versuchen, die Fragen selbst lieb zu haben, wie verschlossene Stuben und wie Bücher, die in einer sehr fremden Sprache geschrieben sind. [...] Leben Sie jetzt die Fragen. Vielleicht leben Sie dann allmählich, ohne es zu merken, eines fernen Tages in die Antwort hinein.“
(Ik wil u vragen geduld te hebben met alles wat onopgelost is in uw hart en te proberen de vragen zelf lief te hebben, als gesloten kamers of als boeken in een zeer vreemde taal. [...] Leef nu de vragen. Misschien leeft u dan geleidelijk, zonder het te merken, op een dag het antwoord binnen.)
Is dat niet precies wat Zuversicht is? Een vertrouwen dat niet pas ontstaat als het antwoord er is, maar dat bereid is om met open ogen het ongewisse binnen te gaan. Voor mij raakt dit aan iets wezenlijks in hoe we samenleven en werken. Hoe vaak willen we eerst zeker weten dat iets zal lukken voordat we instappen? Hoe vaak houden we ons hart nog even op slot totdat iemand zijn betrouwbaarheid bewezen heeft? Zuversicht leert een ander soort vertrouwen. Niet blind of roekeloos, maar een vertrouwen dat zegt: ik ben bereid me in het onbekende te begeven, omdat ik vertrouw op mijn (en ons) vermogen om het gaandeweg te dragen. Dat is geen individuele prestatie. Het is een relationele kwaliteit, ingebed in hoe we samen betekenis geven, omgaan met tegenslag, en ruimte maken voor wat zich nog moet ontvouwen.
Ik geloof dat we in het Nederlands — en breder in onze cultuur — opnieuw woorden en beelden nodig hebben voor dit soort vertrouwen. Een vertrouwen dat niet uitsluitend rust op wederzijdse garanties, maar dat geworteld is in een dieper weten dat we het leven, in al zijn onvoorspelbaarheid, aankunnen. Is dat niet precies wat we nodig hebben? Niet de zekerheid dat het nooit pijn zal doen, maar het vertrouwen dat er altijd iets zal zijn — in ons, tussen ons, buiten ons — dat ons kan dragen. Dat is Zuversicht. En misschien mogen we dat woord gewoon lenen, totdat we het zelf kunnen belichamen.