Mato Oput
Over recht, verantwoordelijkheid en de moed om te verbinden
Ik ben in Bologna. Ja, die stad van de saus, maar ook van de oudste universiteit van Europa, opgericht in de elfde eeuw. Een stad met de langste zuilengangen ter wereld, meer dan veertig kilometer aan portici die beschutting bieden tegen zon en regen. Onder die bogen liepen eeuwenlang studenten, rechters, geestelijken, allemaal op zoek naar orde in een wereld die voortdurend veranderde. Hier werd het fundament gelegd van wat wij de rechtstaat noemen. Het idee dat niemand boven de wet staat, dat macht begrensd moet worden, dat woorden zwaarder mogen wegen dan wapens.
Ik ben hier voor nascholing, en het gaat – hoe kan het anders – over recht, over de staat, over de vraag wat een samenleving bij elkaar houdt als de zekerheden afbrokkelen. We spreken over de hoekstenen: vertrouwen, gelijkwaardigheid, de bereidheid om de ander het voordeel van de twijfel te gunnen. Over hoe die hoekstenen onder druk komen te staan wanneer angst het overneemt. Over de groei van partijen die orde beloven door uitsluiting, identiteit door afbakening, vrijheid door beperking. Ze noemen het bescherming, maar feitelijk gaat het over wantrouwen. In zo’n context krijgt recht een andere klank. Niet meer als waarborg, maar als wapen. We gebruiken wetten om te beheersen, niet om te beschermen. We vergeten dat de rechtstaat geen vanzelfsprekendheid is, maar een moreel contract tussen mensen die bereid zijn zichzelf te begrenzen. Zonder vertrouwen blijft er alleen toezicht over.
Hannah Arendt schreef dat macht en geweld tegengestelden zijn: waar het een groeit, verdwijnt het ander. En ze schreef dat vergeving het begin van vrijheid is, omdat ze ons bevrijdt van de keten van oorzaak en gevolg. Vergeving maakt het mogelijk opnieuw te handelen, niet gebonden aan wat er eerder misging. Ze bedoelde geen religieuze vergeving, maar een menselijke daad: het loslaten van de eis dat het verleden eerst moet kloppen voordat we verder kunnen.
Zo ook het concept Mato Oput, een ritueel uit Noord-Oeganda. Het vindt plaats als er iets onherstelbaars is gebeurd: een doodslag, een verraad, een breuk die families uit elkaar heeft getrokken. De betrokkenen komen samen, spreken uit wat is gebeurd en drinken vervolgens een bittere drank, gemaakt van de wortel van de oput-boom. De bitterheid wordt gedeeld. Niet om te verzoeten of te vergeten, maar om te erkennen dat het verleden niet meer te herstellen is. De daad blijft, de keuze om verder te gaan ook. Mato Oput is de tegenhanger van ons strafrecht. Het vraagt niet om boete, maar om verantwoordelijkheid. Niet om vergelding, maar om de moed iets niet te doen: niet terug te slaan, niet weg te kijken, niet te verharden. Het is een oefening in ruimte innemen en tegelijk ruimte laten bestaan. Het bittere aanvaarden als deel van het leven, zonder erdoor verteerd te raken.
In Nederland kennen we daar weinig woorden voor. Wij spreken liever over procedures, over schade en compensatie. We willen dat iemand aansprakelijk is, dat het afgedaan kan worden. Maar er zijn dingen die niet af te doen zijn. Verlies, vernedering, vertrouwen dat ooit vanzelfsprekend was en dat nu niet meer is – daar bestaat geen compensatie voor. Er is alleen de keuze hoe we ermee omgaan: of we de pijn uitbesteden aan systemen, of dat we de verantwoordelijkheid zelf weer durven dragen.
Ik geloof dat de rechtstaat uiteindelijk niet rust op wetten, maar op relaties. Niet op regels die ons scheiden, maar op verbindingen die we onderhouden. Recht krijgt pas betekenis wanneer het verankerd is in menselijkheid, wanneer verantwoordelijkheid meer is dan aansprakelijkheid,
en vrijheid niet de afwezigheid van grenzen betekent, maar het vermogen om ze bewust te dragen.
Mato Oput
laat zien dat recht pas zin krijgt wanneer het in contact staat met leven. Dat vergeving niet uitwissen is, maar erkennen wat bestaat. Dat betekenis ontstaat op het moment dat we elkaar niet langer veroordelen, maar begrijpen. En dat verantwoordelijkheid niet altijd handelen is, soms juist het vermogen om iets niet te doen – om ruimte te laten, zodat de ander kan bestaan. Wellicht de essentie van samenleven: niet streven naar een wereld zonder breuken, maar de bereidheid die breuken te dragen zonder de verbinding te verliezen. Daar, in die spanning tussen weten en niet-weten, tussen recht en relatie, ontstaat zingeving. Niet als theorie, maar als houding: menselijkheid als recht, verbondenheid als voorwaarde van vrijheid.
Foto: Binnentuin van Archiginnasio van Bologna










