Randen van de regel
Voorzichtigheid als overlevingsstrategie
Vandaag werd mijn bijbelkennis getest. We spraken over regels – over hoe wij ze niet alleen volgen, maar vaak zelf strenger maken dan ze bedoeld zijn. Hij vroeg: “Weet jij eigenlijk precies wat de slang tegen Eva zei?” Ik wist het niet. Ergens was vooral het verbod blijven hangen: niet van de boom eten. Maar hoe zat het nou precies? Ik zocht het op.
“Is het ook zo dat God gezegd heeft: Gij zult niet eten van alle bomen in de hof?” vraagt de slang (Genesis 3:1). De vrouw antwoordt: “Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten; maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten en gij zult die niet aanraken, opdat gij niet sterft.” (Genesis 3:2–3) En daar zit iets opvallends. Want een hoofdstuk eerder zei God slechts: “Maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten; want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.” (Genesis 2:17)
Ergens tussen deze twee momenten is het gebod al uitgebreid. Niet eten werd niet eten én niet aanraken. Nog vóór de eerste overtreding versmalt de mens zelf de marge. Wat een richtinggevende regel was, wordt een ruimer verbod.
Die beweging is niet uniek voor dit oude verhaal; het is een menselijke reflex. Evolutionair gezien was het veiliger om een stap extra terug te doen: liever niet te dicht bij de klif, liever geen risico op straf of uitsluiting. Ons zenuwstelsel kiest veiligheid boven speelruimte. Ook kinderen doen dat intuïtief: geef ze een kleurplaat en velen kleuren niet tot de rand, maar nét erbinnen. Niet over de lijntjes! Alsof een uitglijder gevaarlijk is. Zo ontstaat een voorzichtigheid die oorspronkelijk bescherming bood, maar gaandeweg de ruimte inperkt.
Filosofen en denkers hebben deze neiging scherp beschreven. Michel Foucault liet zien hoe macht zich niet alleen via wetten uitdrukt, maar via zelfdisciplinering: we nemen regels in ons op en maken ze strenger dan nodig. Hannah Arendt wees erop dat kwaad vaak niet uit rebellie groeit, maar uit gedachteloze gehoorzaamheid – het stap voor stap vernauwen van speelruimte. Religieuze tradities kennen het eveneens: in het jodendom spreekt men over “hekken om de wet” – extra grenzen om niet eens in de buurt te komen van overtreding. Bescherming verandert zo ongemerkt in beperking.
Die innerlijke voorzichtigheid krijgt in onze moderne samenleving extra voeding. We leven in complexe systemen die veiligheid willen garanderen en risico’s minimaliseren. Organisaties voegen protocollen toe, juristen clausules, verzekeraars vragen steeds meer bewijs. Elk incident leidt tot nieuwe regels; elk falen tot aanscherping. Wat begint als zorg en bescherming groeit uit tot een web van voorzorg. Het oorspronkelijke doel – orde scheppen, vertrouwen bieden – raakt uit zicht. Overblijft een systeem dat vooral angst voedt en mensen kleiner maakt.
Het mechanisme lijkt begrijpelijk: we willen schade voorkomen, aansprakelijkheid beperken, voorspelbaarheid waarborgen. Maar hoe meer we de regels uit angst uitbreiden, hoe minder ruimte er overblijft om te leven, te leren, te spelen. De samenleving raakt verstikt in zelfgemaakte veiligheidskaders; fouten worden ondraaglijk, schuld onvermijdelijk. En precies daar verliezen we iets fundamenteels: het vermogen om te experimenteren, te corrigeren, opnieuw te proberen.
Misschien is het tijd om opnieuw naar de randen van de regel te kijken. Niet om ze roekeloos te negeren, maar om te zien waar we ze onnodig hebben verschoven. Kunnen we systemen bouwen die ruimte laten voor menselijkheid en herstel, in plaats van alleen te straffen? Kunnen we leren dat fouten niet het einde betekenen, maar deel zijn van groei?
Het vraagt moed om niet telkens nog een hek om de wet te zetten. Het vraagt vertrouwen – in onszelf, in elkaar, in structuren die kunnen corrigeren zonder te verpletteren. Pas dan durven we weer te tekenen tot aan de lijn, en soms zelfs er net overheen. Niet uit rebellie, maar omdat leven altijd groter is dan het kader dat wij eromheen trekken.