De paradox van genot en gemis
De plicht tot genieten – of de kunst van ontvangen
Het hedendaagse moeten genieten is een cultuurvorm van ontevredenheid. Het vertroebelt de oorspronkelijke betekenis van genieten – namelijk het gebruikmaken van wat er ís, in verbondenheid en met begrenzing. In plaats van een gedeelde ervaring van vervulling, wordt het een individuele verplichting die voortdurend tekortschiet.
We lijken te leven onder een vreemde wet: je moet genieten. Het is niet langer een vrije ervaring, maar een morele plicht. Reclames fluisteren: “Je hebt het verdiend.” Op sociale media verschijnen cocktails, reizen, lachende gezichten – alsof je pas bestaat als je het bewijs van je genot kunt tonen. En wie niet geniet, wie zich leeg voelt of ongelukkig, lijkt tekort te schieten in levenskunst.
En toch – hoe meer we onszelf tot genieten verplichten, hoe leger het vaak voelt. Gerald Hüther beschreef het mechanisme: eerst wordt er onzekerheid en ontevredenheid gezaaid – je bent niet mooi, jong of succesvol genoeg. Daarna volgt de belofte: dit product, deze ervaring, dit avontuur zal je gelukkig maken. Heel even gloeit er voldoening, en daarna keert de leegte terug. Het gat dat gevuld moest worden, blijkt dieper.
Hoe anders klinkt de oorspronkelijke betekenis van genieten: afkomstig uit het Middelnederlandse ghenieten, verwant aan het Duitse genießen. Ooit betekende het eenvoudigweg “gebruiken, tot je nemen”. Het ging niet om overdaad, maar om iets tastbaars en concreets: voedsel, tijd, vriendschap, natuur. Genieten was: het ontvangen van wat er ís.
Misschien verklaart dat waarom kamperen zo weldadig kan zijn. Slapen in een eenvoudige tent. Teruggebracht tot de essentie: een dunne doek als bescherming, de geur van de ochtend, het geluid van vogels. En het stille genot van rapen en verzamelen – schelpen langs de vloedlijn, je handen vol gladde en ruwe vormen, elke vondst een geschenk. Alsof je opnieuw leert wat genoeg is.
Vorige week in het Singer, bij de tentoonstelling 'Wij zijn natuur' van Prinses Irene, werd dit nog tastbaarder. In de tuin van Piet Oudolf, vol kleur, ritme en seizoenen, stond het werk Melancolie van Albert György: een bronzen figuur, ineengedoken, met een gapende leegte in de borst (zie afbeelding). Het beeld raakte me, omdat het precies verbeeldt waar we vaak niet over spreken: het gemis dat achterblijft als we onszelf kwijtraken, of iemand anders verliezen. “Als je jezelf mist, mis je alles,” zei Irene. In dat licht krijgt de holte in het beeld bijna een stem.
En toch, juist in die leegte opent zich iets. Irene zei ook: “Wij mensen zijn ook natuur en onderdeel van al het leven op aarde. Vertraag, ga de natuur in, gebruik al je zintuigen. En wees dankbaar.” Het kunstwerk laat zien dat gemis en ontvangen niet tegengesteld hoeven te zijn. In de ruimte die overblijft kan ook iets binnenkomen: stilte, verbondenheid, natuur, een handvol schelpen.
Genieten is geen opdracht en geen prestatie. Het is ontvankelijkheid. Een houding van toevertrouwen. Niet méér, maar minder: minder jagen, minder vergelijken, minder moeten. Wie de kunst van ontvangen herontdekt – in een tent, in een tuin, in een moment van stilte – ontdekt dat genieten niet voortkomt uit het vullen van leegte, maar uit eenvoudig aanwezig zijn bij wat er is.