Vol_ledig
Tussen Heel en Leeg
Soms opent een woord zich pas echt als je het langzaam uitspreekt. Vol-ledig. Een woord dat, paradoxaal genoeg, tegelijk iets zegt over vol zijn én leeg zijn. Over volledigheid én loslaten. Over aanwezigheid én afwezigheid. Het is precies in die spanning dat het resoneert.
Volledig zijn betekent in onze taal ‘niets meer tekortkomen’. Het is compleet, afgerond, heel. Maar het woord verraadt iets anders: vol en ledig, als elkaars tegenpolen, samengebracht in één begrip. Alsof volledigheid niet ligt in het een of het ander, maar juist in het samengaan van beiden.
Net zoals ademhaling pas ademen wordt door de afwisseling van in- en uitademen, lijkt vol-ledig pas echt te leven in het ritme van vullen en leeg worden. En misschien geldt dat ook voor onszelf.
Heel en helen
In het Nederlands leeft het woord heel in veel vormen voort: het helen van wonden, het geheel van iets, een heilige (‘de geheelde’), en het helende. We voelen het vaak intuïtief: heelheid is niet hetzelfde als perfectie. Heel zijn is niet zonder breuk — het is begrepen zijn ondanks de breuk.
In het denken over veiligheid, vertrouwen, autonomie, over het bolsymbool en het kind in wording — zie ik telkens weer die beweging: niet weg van breuk, maar door de breuk heen naar heelheid. Helen is dan geen herstel van een oorspronkelijk model, maar een nieuwe volledigheid, gevormd door wat er wás en wat er nu is. Inclusief het gemis, inclusief het litteken.
Whole and hole
De Engelse taal versterkt die paradox. Whole en hole — slechts één letter verschil. Maar dat ene verschil maakt een wereld van betekenis. Of toch niet? Want juist in de nabijheid van dat verschil voel je hoe dicht heelheid en leegte op elkaar liggen. Een hole is een opening — een afwezigheid die ruimte maakt. En misschien wordt iets pas whole als we die open ruimte erkennen. Niet als defect, maar als bestaansvoorwaarde.
De kern van een bol is niet haar buitenkant, maar de ruimte die zij omsluit.
In beeldtaal — de bol, de knop, de nog-niet-voltooide vorm — zie ik dit weerspiegeld. Vol-ledig zijn is niet hetzelfde als af zijn. Het is open zijn. Open voor aanvulling, voor resonantie, voor vervulling — maar ook voor leegte, voor pauze, voor wachten.
Vol-ledig als levenshouding
Misschien is vol-ledigheid geen toestand, maar een vorm van aanwezig-zijn. Een manier van leven waarin we niet kiezen tussen heel of leeg, maar beide dragen. Waarin we het durven toe te geven: dat we vol zijn van verlangen, en ledig van zekerheid. Dat we vol zijn van wat er was, en ledig in het nog-niet. Vertrouwen krijgt pas betekenis als we ons ledig durven maken van controle. Alleen dan ontstaat ruimte voor het onbekende, voor het andere, voor de ander. Vol-ledigheid is dus niet de som van uitersten, maar de kunst ze te verenigen. Om het volle te laten klinken in het lege. Om het heilige te vinden in het gebroken. Om te durven zeggen: ik ben vol-ledig. Niet omdat ik niets mis, maar omdat ik niets ontken.